Met een ruk wordt ik wakker. Bert mijn samaracaanse(Marron) gast kijkt me aan en glimlacht breed. Ik kijk naar de surinamerivier. Stroomversnellingen en rotsdammen. Korjalen razen voorbij. Ben ik wakker of ben ik een slang geworden? Ik , mi da John. Ik ben in het groene kapsel van Suriname beland. Un den o Bert’, zeg ik. Waar was je John’, in het bos?
Ik weet het niet goed Bert, maar ik ben weer terug. Eigenlijk ben ik voortdurend in het suikerboek. Terwijl ik met Bert praat, dwaal ik telkens in de slaventijd. Het onontkoombaar voor me, het heeft me zo gegrepen; in het hier en nu te praten en te lachen met de nazaten in het jaar van de slavernij. Ook de tegenstellingen die ik bespeur: de marrons die zich zo goed konden organiseren om zich l-os te rukken van die smerige slavendrijvers, zijn nu toch zwak in hun management, waardoor ze achter dreigen te raken in de surinaa
mse maatschappij. Zo formuleren hun eigen mensen het die wel aanpakken, ook Bert. Vreemd.
Het is een soort sensatie om tussen zwarte mensen te zijn voor mij. Bij elkaar te zitten in hun land( dat ze dan wel moeten delen met vier andere bevolkingsgroepen) en te kletsen over van alles en nog wat.
En dan komt de captain van Gunsi in de middag aankondigen dat belangrijk politiek bezoek naar het dorp komt. Ronnie Brunswijk met zijn gevolg, politieke campagne. Ik ben in het water van de rivier. Zal ik? Nee Ronnie is een boef die president wil worden. Een parasiet . Ook een Marron. Hier in het dorp hebben ze totaal geen fiducie in de ‘grote’ mannen. Geen Ronnie en geen Desi. Ik sta in het water en kijk naar de grote zwarte man die weer in zijn korjaal stapt. De security houdt me in de gaten.
Boeven voor president. President voor het volk. Behalve de Marrons.
Boboyaya is geen samaakataal, het is een woord van mij. Nep sranantongo. Boboyaya betekent: baas is boef.

Please follow and like us: